De bel-etage, een ideaal!

Aan hun familiale cliënteel stelden Brunswyck en Wathelet het ideaal van de bel-etagewoning voor: een benedenverdieping met de inkomhal en de garage voor de onvermijdelijke auto, de eerste verdieping – de bel-etage – met de woonruimten, en de tweede verdieping met de slaapkamers en de badkamer.

Vanaf 1956 ontwierp Brunswyck lichtjes inspringende gevels tussen laterale stijlen. Hij besteedde bijzonder veel aandacht aan de ingang van zijn woningen, met hun volle deur versierd met een speelse deurklink en geflankeerd door een venster met traliewerk of een claustra. De bel-etage wordt via een vensterregister overvloedig van licht voorzien en is dikwijls uitgerust met een balkon met metalen borstwering; achteraan geeft ze uit op een terras dat via een trap met de lagergelegen tuin is verbonden.

Binnen opteerden de architecten voor een uiterst moderne indeling: ruime inkomhallen bekleed met marmeren tegels, zwevende trappen die een continuüm tussen de bouwlagen scheppen, vloeiende en warme woonvertrekken, niveauverschillen en verlaagde houten plafonds met ingewerkte verlichting, intieme “haardhoekjes”, schoorstenen met imposante rookvang, uitneembare accordeonwanden en vernuftige muurkasten.