Solo, duo, trio, kwartet
De ontmoeting tussen Raoul J. Brunswyck en Odon Wathelet gaat terug naar de jaren 1940, toen ze de lessen architectuur aan het Instituut Sint-Lukas in Schaarbeek volgden, de eerste in het Nederlands, de tweede in het Frans. Na het behalen van hun diploma, scheidden hun wegen gedurende de jaren 1950: Wathelet vestigde zich in Leopoldstad (nu Kinshasa), waar hij ten dienste van de Belgische staat de functie van hoofdarchitect waarnam, terwijl Brunswyck zich in Ganshoren vestigde en zijn cliënteel in het noordwesten van de hoofdstad uitbouwde.
Na zijn terugkeer naar de hoofdstad eind 1960 liep Wathelet toevallig Brunswyck tegen het lijf die, overstelpt door het werk, voorstelde om hun talenten te bundelen. Het duo sloot zich aan bij twee vroegere klassenkameraden, Roger Moureau en Henri Aelbrecht, ter gelegenheid van een belangrijke wedstrijd in Antwerpen, waaraan onder meer de Antwerpenaar Renaat Braem en de Brusselaars Jacques Aron, Frédéric De Becker en Pierre Puttemans deelnamen: de aanleg van een nieuwe wijk met bijna 3000 woningen op de Linkeroever. Het was het project van de vier partners dat het haalde, en dit vormde meteen een keerpunt in hun carrière. Voor de uitwerking van dit gigantische programma, dat Europark werd gedoopt, trokken de vier architecten in 1962 naar Amerika om er inspiratie op te doen. Ze bezochten hierbij de modernste projecten in New York, Washington en Chicago.
Het was het begin van een intensieve samenwerking waarin de complementaire persoonlijkheden van het viertal zich ten volle konden ontplooien: Brunswyck en Moureau waren de commerciële krachten die de contacten met de Nederlandstalige en Franstalige cliënteel verzekerden, Wathelet was de briljante maar gereserveerde technicus en Aelbrecht de kunstenaar-tekenaar. Het was de periode van de grote vastgoedcampagnes, en de partners richtten in 1963 de naamloze vennootschap ECB – Espace Clarté Bâtir op, die uitgestrekte terreinen verwierf langsheen grote verkeerswegen in de tweede kroon van Brussel, met name in Jette en Ukkel. De architecten tekenden er samen imposante, in series ontworpen woonblokken.
Tussen Europark, dat pas in 1979 werd voltooid, en de grote projecten van Espace Clarté Bâtir in, ontbrak het zeker niet aan opdrachten. Het waren Brunswyck en Wathelet die de leiding van de Antwerpse bouwplaats verzekerden, terwijl Moureau en Aelbrecht zich ten volle aan ECB wijdden. In 1970 stopte Moureau zelfs als architect, om promotor te worden aan het hoofd van de onderneming. De drie overigen bleven tot minstens 1972 samen projecten ontwerpen voor ECB.
Tegelijkertijd ontwierpen Brunswyck en Wathelet tijdens de jaren 1960-1970 samen een vijftigtal gebouwen in Brussel: Brunswyck stond in voor het ontwerp van de gevels en de binneninrichting, Wathelet voor de technische uitwerking van de plannen. Het ging vooral om woningen, maar ook om kantoorgebouwen, een school en een zwembad.
In 1965 ontwierpen de architecten hun nieuwe kantoren op nummer 31 van de Villegaslaan, en zo sloten ze een huizenrij af die acht jaar eerder was ingezet op nummer 25. Het geheel illustreert hoe snel ze naar een nog grotere soberheid waren geëvolueerd: de lichtheid van de Stijl 58 werd opgevolgd door massievere vormen en ruwere materialen. Het was de weg van het brutalisme, dat eind jaren 1960 het handelsmerk van de partners zou worden, met onder meer het olympisch zwembad Louis Namèche in Sint-Jans-Molenbeek. In de jaren 1970, lieten de architecten hun sporen ook achter in Gent, met de faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Universiteit, die een van de referenties van het Belgische brutalisme werd.
Brunswyck overleed in 1979, en zou de verwezenlijking van zijn laatste project, de campus Erasmus Hogeschool op de site van de voormalige slachthuizen van Kuregem, niet meer meemaken. Aelbrecht overleed in 1981, Wathelet in 2002. Roger Moureau woont thans in Spanje en is 97 jaar oud.